Algemene informatie
Glycine is het kleinste en eenvoudigste aminozuur. Het is een proteinogeen aminozuur, wat betekent dat het in levende organismen wordt gebruikt als een belangrijke bouwsteen voor eiwitten en zeer relevant is voor het metabolisme van een lichaam. Glycine is een bijzonder veelvoorkomend bestanddeel van het eiwit collageen. Daarnaast wordt het aminozuur onder andere gebruikt voor de synthese van DNA-componenten, hem (zuurstofbinding in het bloed) en creatine (energieopslag in spieren). Als neurotransmitter in de hersenen speelt glycine ook een prominente rol in het zenuwstelsel.
Het aminozuur wordt grotendeels opgenomen via de voeding, maar kan door het menselijk organisme zelf worden gesynthetiseerd.
Glycine is niet alleen een bestanddeel van het lichaam, de stof werd ook verzameld door de ruimtesonde Stardust in 2004 en voor het eerst gedetecteerd in 2009 in deeltjesmonsters van de coma van een komeet.
Chemisch gezien wordt glycine gemaakt van monochloorazijnzuur en ammoniak. Een andere manier om glycine te produceren is de zogenaamde "Strecker synthese": de reactie van formaldehyde, waterstofcyanide en ammoniak produceert aminonitril, dat op zijn beurt glycine produceert tijdens hydrolyse.
Eigenschappen van glycine
Glycine is een kleurloze en reukloze kristallijne vaste stof. De stof behoort tot de groep van hydrofiele aminozuren, dat wil zeggen dat het reageert met en goed oplosbaar is in water. Glycine lost daarentegen slecht op in alcohol. Het aminozuur ontleedt bij 290 °C en hoger.
De naam glycine is afgeleid van de Griekse term voor het Duitse woord "süß" (zoet) en beschrijft de smaak van de stof.
Glycine behoort - net als alle aminozuren - tot de amfolyten: het reageert zowel als zuur en als base, d.w.z. het kan protonen afgeven of opnemen. Het proton van de COOH-groep kan migreren naar het stikstofatoom van de aminogroep, waardoor een zogenaamd "hermafrodiet ion" ontstaat.




